Commissaris Kostas Charitos brengt met zijn vrouw Adriani een vakantie door op een van de Griekse eilanden als zich een aardbeving voordoet. Bij de aardverschuiving die hiervan het gevolg is, wordt het lichaam van een onbekende man gevonden. Charitos denkt dat de man is vermoord en laat het stoffelijk overschot voor verder onderzoek naar Athene overbrengen. Als Charitos daar zelf ook arriveert wordt hij geconfronteerd met een tweede moord en wel op de zakenman Koustas die voor de ingang van zijn eigen nachtclub werd neergeschoten.
Bij de tweede stap blijf ik staan. In de grond zijn donkere contouren te onderscheiden. Als het hoofd er niet had uitgestoken, had ik er maar moeilijk een mens in herkend.
“Daarvoor heb ik u gebracht,” hoor ik de politiecommandant zeggen.
“Een stelletje Engelse hippies hebben hem gevonden, van die ongewassen types die in deze woestenij kamers huren om op hun gemak te kunnen blowen.”
De figuur ligt voorover en het gezicht is begraven in de grond. Alleen het zwarte kortgeknipte haar is te zien en daar leid ik uit af dat het een man moet zijn. Ik kijk omhoog naar de berg. De helling lijkt van boven tot onder wel met een mes in tweeën gekliefd.
“We hebben hem absoluut niet aangeraakt,” gaat de commandant door, trots dat hij zich nog de basisprincipes van zijn opleiding herinnert.
Vooral tijdens het onderzoek naar de moord op Koustas stuit Charitos op een massieve muur van onwil en stilzwijgen. Hoe dieper hij echter in het leven van Koustas graaft, hoe duidelijker het hem wordt dat corruptie, manipulatie en verstoorde familierelaties met de moord in verband gebracht kunnen worden.